Armoede
Oorzaken armoede
Het Nibud publiceerde in 2020 het dossier 'Wat werkt bij de aanpak van armoede en schulden'. De makers baseerden zich daarbij op studies uit 2015 en 2016. Ook gingen ze in de literatuur op zoek naar verschillende oorzaken van armoede.
Vanuit de literatuur (zie bijvoorbeeld Bell et al., 2016; Van Geuns et al., 2019; Schoorl, van Geuns & Desain, 2019) zijn verschillende theorieën en verklaringen te geven voor het fenomeen armoede. Deze verklaringen komen voort uit een politieke of wetenschappelijke benadering en kunnen heel goed ook naast elkaar bestaan of in elkaar overlopen. Ze moeten gezien worden als samenhangend geheel.
Conjuncturele verklaring
In de conjuncturele verklaring wordt armoede benaderd vanuit een economisch oogpunt. Fluctueert de economie in positieve of negatieve zin, dan zal dat invloed hebben op de armoedecijfers. Dit is dan bijvoorbeeld te zien aan de werkloosheidcijfers en de welvaartsontwikkeling.
Structurele verklaring De structurele verklaring gaat over de maatschappelijke veranderingen op de lange termijn. Denk bijvoorbeeld aan sociale ongelijkheid die diep in de samenleving geworteld zit en zo haar sporen nalaat, bijvoorbeeld als het gaat om de welvaartspositie van burgers. Het gaat hierbij ook om sociale trends zoals discriminatie en polarisatie op de arbeidsmarkt, en om economische trends zoals technologische ontwikkelingen of globalisering die zorgen voor automatisering of loonongelijkheid.
Demografische verklaring
In de demografische verklaring is de aandacht specifiek gericht op de bevolkingssamenstelling en de effecten daarvan. Gebieden waar bijvoorbeeld veel mensen wonen met een laag inkomen, veel mensen met een migratieachtergrond en/of veel eenoudergezinnen, kunnen meer kwetsbaar zijn voor armoede.
Culturele verklaring
In de culturele verklaring wordt de oorzaak van armoede meer gezocht in waarden en normen die onder bepaalde groepen heersen. Zo stelt de klassieke culture of poverty-theorie dat onder meer genderrollen, werkattitudes en gezinsorganisatie intergenerationeel worden overgedragen (Lewis, 1966). Hetzelfde geldt voor heersende ideeën over bijvoorbeeld uitkeringsafhankelijkheid (Guiaux, 2011). Structurele problemen zoals school drop-outs, tienerzwangerschappen en alleenstaand ouderschap worden min of meer van ouder op kind overgedragen, en zorgen dat armoede in stand blijft. Deze onderlinge (onbewuste) beïnvloeding heeft onder meer een gering sociaal netwerk en geringe kapitaaloverdracht tot gevolg. Dit wordt in deze theorie aangeduid als ‘lagere culturele verklaringen’. Dit zou dan, volgens de culture of poverty, een directe weerspiegeling zijn van gebrek aan sociale binding of netwerken en isolement van de grootstedelijke arbeidersklasse die (voorheen) in de industrie werkt(e). Dit hangt dan weer nauw samen met de demografische verklaring van armoede (Wilson, 2009).
Institutionele verklaring
De institutionele verklaring heeft als uitgangspunt dat wetten en regels van instituties, zoals de
overheid, armoede in de hand werken. Volgens de institutionele verklaring hebben beleidsmakers tamelijk weinig invloed op de werking van deze wet- en regelgeving. De ontwikkeling hiervan zou gestuurd worden door besluiten die ooit (vanuit hogere hand, zoals het management bijvoorbeeld) genomen zijn en dusdanig verankerd liggen in het systeem dat deze een ‘eigen leven’ leiden.
Individuele verklaring
In de individuele verklaring ligt het accent op het individu en diens beperkte persoonlijke
hulpbronnen. Dit zou verschillende consequenties hebben, zoals minder verstandig
(consumptie)gedrag, die bijdragen aan armoedeproblemen. Verder zouden deze problemen
samenhangen met slechte(re) gezondheid, minder zelfvertrouwen, een klein sociaal netwerk en een gering cultureel kapitaal. Volgens deze individualistische benadering zijn mensen die in armoede leven niet of nauwelijks in staat probleemoplossend te denken en daarnaar te handelen. Zij hebben namelijk zoveel stress dat hun prefrontale cortex niet meer goed werkt. Er is simpelweg minder mentale ruimte voor acties en oplossingen. Dit gaat over de theorie van de schaarste, waaruit het verminderd probleemoplossend vermogen van mensen die in armoede leven wordt verklaard.
Machtsverschillen
Armoede is daarnaast te verklaren op basis van machtsverschillen. Deze theorie stelt dat armoede samenhangt met de macht die dominante groepen uitoefenen over andere groepen, zoals de mogelijkheid om mensen uit de lage(re) klassen te gebruiken om zelf geld te verdienen. De dominante groep zou dan in bezit zijn van productiemiddelen en daar (totale) controle over hebben. Dit leidt tot een monopolypositie voor de dominante groep. Deze theorie is sterk gebaseerd op de klassieke ‘machtsbronnentheorie’ (Korpi, 1983; Esping-Andersen, 1990). Beleid kan een oplossing bieden voor deze structurele ongelijkheid, waarbij de macht herverdeeld zou moeten worden over verschillende klassen.
Bron: © Movisie, kennis en aanpak van sociale vraagstukken